H De gasolie werd in ijzeren vaten aangevoerd.
H De gasolie werd in ijzeren vaten aangevoerd. xx

De eeuw van de Visserijcoöperatie Urk

Algemeen

URK - Het was begin maart 1922 toen een groot aantal Urker botters verwaaid lag in de haven van Terschelling. In het vooronder van de Noordzeebotter UK 16 van Sjoerd van den Berg besloten tien Urker vissers om een al jaren sluimerend plan tot uitvoer te brengen. Het ging om het zelf coöperatief inkopen van gas- en smeerolie. Het was de start van wat een eeuw later is uitgegroeid tot een miljoenenbedrijf in de maritieme sector.

De initiatiefnemers besloten om thuis op Urk een vergadering te beleggen en meerdere vissers op te roepen om zich bij het initiatief aan te sluiten. Hoe meer leden, hoe meer korting er bedongen kon worden vanwege grotere afnames. De initiatiefnemers waren wel selectief als het ging om benadering van vissers. De Urker vloot bestond uit meer dan 240 botters, schokkers en dergelijke, waaronder 148 Noordzeeschepen. Hiervan hadden er in 1921 al 69 een motor. Maar niet iedereen werd benaderd om toe te treden tot de coöperatie. De belangrijkste voorwaarde was dat ze financieel daadkrachtig moesten zijn, om zo een gelijkwaardige groep van vissers te vormen. De vissers die werden uitgenodigd waren ‘vrij en onafhankelijk’ en niet met handen en voeten gebonden aan een kredietverlener/leverancier. Zij hadden veelal huis en botter in eigendom en daarnaast nog wat geld omhanden. Op zaterdagavond 18 maart 1922 kwamen 28 vissers naar de oprichtingsvergadering. Allemaal waren ze voor het oprichten van een coöperatieve inkoopvereniging. De belangrijkste redenen waren de onvrede over de leveranties van lokale handelaren van de gas- en smeerolie wat betreft de geleverde hoeveelheden en de kwaliteit en het was ook noodzakelijk om door eigen inkoop de exploitatielasten omlaag te krijgen. In 1920 steeg de olieprijs per vat van 100 kilo van 16 naar 22 gulden.

Communisten

Het besluit betekende voor die tijd heel wat, want de vissers keerden zich met dit besluit tegen de gevestigde orde op het eiland, de zogenaamde ‘landers’. Zoals de naam al zegt waren dat geen vissers, maar veelal middenstanders met hooirechten. Zij maakten bestuurlijk de dienst uit in kerk en maatschappij. Door het verstrekken van leningen en verkopen op krediet hadden zij de macht en waren veel eilandbewoners met handen en voeten aan hen gebonden. De oprichting van een eigen inkooporganisatie was een volgende stap naar meer onafhankelijkheid, die eerder al in gang was gezet met de oprichting van een eigen visafslag in 1904. 

De oprichting van een visserijcoöperatie gaf daarom veel weerstand in de Urker samenleving en de initiatiefnemers werden bestempeld als communisten. Daarnaast was er nog de uitdaging om de eigen inkoop van oliën en vetten te regelen. Er moest gereisd worden om contacten te leggen met leveranciers en daarna moesten de vaten olie nog via een schip naar het eiland vervoerd worden, waar ze ook goed en veilig moesten worden opgeslagen en gedistribueerd.

Door de sociale druk vielen er enkele vissers af en uiteindelijk werden 22 vissers lid van de ‘Coöperatieve Inkoopvereniging van Visscherij-benoodigdheden’ (CIV). Op 20 mei 1922 werd de oprichtingsakte ondertekend. 

Leden moesten 50 gulden storten als inleggeld en mochten bij de CIV een krediet hebben van ten hoogste 75 gulden. Aan het einde van het boekjaar mocht die schuld de som van 50 gulden niet overschrijden. Het gedekt en ongedekt, alles boven die 50 gulden, vond hier zijn oorsprong. Van de jaarlijks gemaakte winst werd 5% gereserveerd voor een reservefonds en de rest werd verdeeld onder de leden in verhouding tot hun bijdrage in de omzet van de CIV. Ieder lid verplichtte zich om uitsluitend van de CIV olie te betrekken. 

Voortvarend

Op zaterdag 27 mei bracht vrachtschipper Albertus Keuter de eerste lading olie binnen in de Urker haven. Op vrijdag 2 juni 1922 werd het eerste vat AGO-olie naar de UK 131 van Frederik Kapitein gerold en in de botter gepompt. Hiermee waren de activiteiten van de CIV gestart en die konden voortvarend worden genoemd. Al snel werd, na olie, smeerolie en vet, ook koperverf en staaldraad via de coöperatie betrokken. De zaken gingen in het eerste jaar bijzonder goed.

In het najaar werd op de Oosthavendam door de havenmeester een stuk grond van Rijkswaterstaat toegewezen voor de opslag van olievaten. De jaaromzet van 1922 bedroeg 19.312,95½ gulden en de winst was 1.057 gulden. De inleg was dus al terugverdiend en de jaren daarna gingen de omzet en de winst met kleine stapjes omhoog. In 1929 werd de eerste nieuwbouw gepleegd, met een eigen opslagloods bij de omheinde opslagplek. 

Ondanks de wereldwijde economische crisis was hier in de omzet van de CIV niet veel van te merken. In 1930 bedroeg de omzet 64.900 gulden met een winst van 5.450 gulden. Het belang van de eigen visserijcoöperatie werd steeds groter door de verdergaande motorisering van de vloot en de groei van het motorvermogen. Van 16 pk steeg het vermogen in 15 jaar tijd al rap naar 100 pk. Brandstofkosten maakten het grootste deel van de exploitatielasten uit. 

Motorisering

In een betrekkelijk korte tijd werd de zeilende bottervloot van Urk omgebouwd tot een gemotoriseerde vloot. In 1931 waren er al 148 Noordzeevaartuigen uitgerust met een motor en 13 Zuiderzeevaartuigen. De gasolieprijs bedroeg 2 cent per liter. De afsluiting van de Zuiderzee in 1932 zorgde op Urk echter wel voor een crisissituatie. De Zuiderzee-steunwet droeg eraan bij dat schepen konden overschakelen naar Noordzeevisserij of andere visserijtechnieken. Die jaren waren voor de Noordzeevissers niet makkelijk door de sterk gedaalde visprijzen. De omzet van de CIV bleef desondanks gestaag stijgen. 

Het in Nederland uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 zette de CIV op non actief omdat ze van de bezetter zelf geen olie meer mochten inkopen. Alle levering van brandstof ging via de Duitsers. Het belangrijkste doel van de vereniging viel daardoor weg en in 1941 werd er voor het eerst sinds de oprichting verlies geleden: 32,58 gulden.

Het gebouw van de CIV kwam echter niet ongeschonden uit de oorlog. Op zondag 11 maart 1945 vlogen er twee Engelse jagers over Urk, die beschoten werden door twee Duitse waffenboten die aan de Dormakade lagen. De Engelsen schoten terug en wierpen bij een tweede aanval elk ook een bom af. De ene bom viel midden in de nieuwe haven en de andere drong door de hoekmuur van de burgerboet en vervolgens door de gevel van het gebouw van de coöperatie. De bom bleef steken in de brandkast en veroorzaakte veel schade aan het gebouw van de CIV. De buitenmuur en het dak moesten het ontgelden. Geluk bij een ongeluk was dat dit op een zondagmiddag onder kerktijd plaatsvond, en er alleen sprake was van materiële schade. 

Kottervloot

Na de oorlog verhuisde de visserijcoöperatie naar de Westhaven, waar de voormalige visafslag werd betrokken. De brandstof werd nu afgenomen van Gulf, die ook zorgde voor de opslag en distributie van de olie met vrachtwagens en tankbootjes.

De visserij op de Noordzee ging na de oorlog goed en met name met de Deense snurrevaadvisserij werden goede resultaten geboekt. Er werden nieuwe stalen kotters gebouwd met een lengte van meer dan 20 meter. De leden van de CIV liepen voorop in de ontwikkeling en uitbreiding van de vloot. Vanaf 1947 beoefenden de Urkers ook de spanvisserij op haring vanuit Breskens en die visserij leverde besommingen op van 10.000 gulden per week. De visserij bloeide. Dit had echter ook een nadelige bijkomstigheid: de groei en ontwikkeling liep niet gelijk op met de logistiek aan de wal en in de havens. Zo was er jarenlang gesteggel over olielevering in Breskens, omdat daar toen nog geen olieboot lag. Uiteindelijk zorgde Gulf dat hier een bunkerbootje kwam. Soortgelijke problemen kwamen later terug toen de Urkers gingen havenen in Lauwersoog (jaren 70) en Delfzijl en Eemshaven (jaren 80).

In 1962 stonden er 52 leden geregistreerd, onder wie ook een handvol IJsselmeervissers. Een jaar later was het aantal leden gegroeid naar 58. Vooral door de intrede van de boomkorvisserij schoot hierna de omzet en het ledental omhoog. De introductie van de boomkorvisserij in 1960 had ook een pk-race op gang gebracht. In 1962 had de Urker Noordzeevloot een totaalvermogen van 21.000 pk. In tien jaar was dat meer dan een verdubbeling en dat vertaalde zich ook in de omzetten van de Urker visserijcoöperatie. Meer gasolieverbruik, maar ook meer materiaalgebruik door de hogere slijtage van netten, netschade, wekkers en staaldraad.

In 1963 werd de grens van de 1 miljoen gepasseerd. De 58 leden van de CIV zorgden voor een omzet van 1.078.000 gulden, waarvan een netto winst te boeken was van 105.000 gulden. De CIV was een miljoenenbedrijf geworden en de omzet verveelvoudigde zich in de daaropvolgende jaren alleen maar. De oliecrisis van 1973 zorgde wel even voor wat spanning omdat veel leden het moeilijk hadden, en dit was te merken aan een bedrag van 600.000 gulden aan openstaande rekeningen bij de CIV.

Eind jaren zeventig zag het er allemaal weer rooskleuriger uit en werd er nieuwbouw gepleegd op de Handelskade. Een veel groter pand, waarbij de visserijcoöperatie nog verder ging in de inspanningen om de exploitatielasten omlaag te krijgen. Onder meer door eigen import van visserijmaterialen als netwerk en staaldraad. Voor het bunkeren van de schepen in de havens werd een overeenkomst aangegaan met Kruijff Bunker Service.

Toen Jan Fokke de Boer als directeur aan het roer kwam te staan van de Visserijcoöperatie Urk (VCU) ging het rap met de groei. In vrij korte tijd werden op het industrieterrein nog een kettingschuur en een nettenschuur in gebruik genomen, nadat de VCU ook complete netten ging leveren. Met de aanschaf van een vrachtwagen met 12-tons kraan werd ook de dienstverlening aan de leden enorm verbeterd.

In 1996 werd alles onder één dak gebracht op de Vliestroom, compleet met een 22-meter hoge nettenschacht. De VCU had toen 21 mensen in vaste dienst, draaide een omzet van 45 tot 50 miljoen gulden en had 145 leden.

De VCU was niet meer alleen een inkoper van materialen, maar ook dienstverlener geworden, met een eigen technische dienst, maritieme afdeling en een veiligheidscentrum. Bij het afscheid van Jan Fokke de Boer in 2009 telde de VCU ruim zestig werknemers en stond er voor 15 miljoen euro aan gebouwen.

De huidige directie, Lourens de Boer en Jan Loosman, heeft de kracht van de VCU nóg meer benut. Alles gebaseerd op het aanbieden van een totaalconcept, vakmensen en kwaliteit. En dat gecombineerd met een mentaliteit van altijd klaarstaan voor de klant, want die wil zo snel mogelijk weer in bedrijf.

In 2022 heeft de VCU 89 mensen full time in dienst en ligt de omzet rond de 50 miljoen euro. Naast vissers zijn het nu schepen uit de baggersector, zee- en binnenvaart tot bierbrouwerijen waar over de hele wereld power solutions worden geleverd. 

Levering van brandstof is altijd belangrijk gebleven en in 2021 werd nog 61 miljoen liter geleverd. Helaas werd in 2022 ook de hoogste prijs aangetikt in de historie van de VCU. Voor veel schepen reden om voor de kant te blijven, omdat vissen niet meer rendabel is.

De geschiedenis van de VCU kent zo vele hoogte- en dieptepunten, vastgelegd in een mooi jubileumboek met als titel ‘De eeuw van de Visserijcoöperatie Urk’.

Lub Post

H In 1979 werd een nieuw pand gebouwd op de Handelskade.
H De opslag van olievaten in het eerste gebouw.
H Na de Tweede Wereldoorlog werd de Visserijcoöperatie gevestigd op de Westhaven.