H Vader en zoon Frans Komen op hun thuisbasis in het buitengebied van Terwolde.
H Vader en zoon Frans Komen op hun thuisbasis in het buitengebied van Terwolde. GH

Beroepsvisserij van belang voor soortenrijkdom, waterkwaliteit en representatieve visstandgegevens

‘Paling massaal aanwezig, maar veel inheemse vissoorten verdwijnen'

TERWOLDE – Een beroepsmatige visserij is van groot belang voor effectief ecologisch visstandbeheer en representatief onderzoek. Het goed uitgerust visserijbedrijf van Frans Komen & Zn. uit Terwolde is in te zetten voor veel grootschalige visserijprojecten, maar kan uitsluitend in stand worden gehouden als jaarrond de duurzame visserij op schubvis en aal blijvend kan worden uitgeoefend. Komen geeft voorbeelden, en staaft zijn zienswijzen over de aalstand, glasaaluitzet, exoten, aalscholvers, het schoner wordende water, Paling Over de Dijk en veel meer met praktijkvoorbeelden.


,,Sinds 1975 voeren wij als riviervissers in het Rijnsysteem de beroepsmatige visserij en passieve vismonitoring uit. Voor 2000 werd alleen in de Gelderse IJssel tussen Westervoort en Deventer gevist. Jaarlijks de oevers tweemaal met elektro-apparatuur en plaatselijk met schietfuiken te bevissen resulteerde in een gemiddelde aalvangst van circa 160 kilo per dag. Na 2000 breidde het visgebied zich uit met andere delen van het Rijnsysteem en de Twentekanalen. Er ontstond een extensieve aalvisserij, waarbij de oevers slechts éénmaal (zelden tweemaal) werden bevist en de dagvangst van circa 160 kilo constant bleef. Tot heden werd vanaf 1975 door ons visserijbedrijf circa 650.000 kilo aal gevangen en vermarkt. 

Gedurende de periode 1975 tot heden hebben wij met betrekking tot de jaarklassen een drietal natuurlijke golfbewegingen met veel kleine aal of veel grotere aal gezien. Thans is er sprake van een golfbeweging met veel kleine aal. Dit gegeven komt niet naar voren uit onderzoeken, mede vanwege de ontsnappingsringen van 16 mm en 18 mm in fuiken. De ruime aanwezigheid van kleine aal is echter zowel bij de afvissing-projecten met elektro-apparatuur als door de Duitse collega’s geconstateerd. Momenteel is de aalstand in het Rijnsysteem in Nederland en Duitsland op een ongekend hoog niveau, en draagt waarschijnlijk mede bij aan de achteruitgang van de stand van inheemse vissoorten. Vanwege het dioxinegehalte is met ingang van 2011 de commerciële aal- (en wolhandkrab)visserij op de grote rivieren en uiterwaarden in NEDERLAND verboden. 

Met onze commerciële aalvisserij (schietfuiken en elektro-apparatuur) werd zeer beperkt schieraal gevangen. De specifieke schieraalvisserij van onze collega’s met hokfuiken met veel grotere vangsten werd onder meer uitgeoefend in de uitloop van de IJssel, het Ketelmeer (sinds 2011 eveneens dioxinegebied).

In het kader van het project ‘Paling over de Dijk’ (PODD) bij Maurik vangen wij sinds 2013 jaarlijks in de trekperiode vanaf einde augustus tot half november vóór de stuw en waterkrachtcentrale schieraal met hokfuiken. De schieraal wordt achter de barrières weer uitgezet voor een vrije uittrek naar zee. De eerste jaren ging het om een paar ton, de laatste jaren is dat opgelopen tot 6-7 ton schieraal met dagvangsten van wel 800 kilo schieraal. Behalve de schieraal is er de vangst van rode aal (standaal), die (niet gewogen) direct wordt teruggezet.


Exoten

Onze visserij op aal en schubvis is een gerichte extensieve beheervisserij. Bovendien hanteren wij maaswijdtes ruim boven de minimum maatvoering. Wel is er een intensief vangstbeleid op roofaal. Evenals bij collega’s werd tot het aalvisverbod in 2011 de meegevangen wolhandkrab en de vanaf 2000 voorkomende meerval verwijderd. In 2013 vingen wij tijdens het project PODD te Maurik op de Neder-Rijn circa 500 kilo wolhandkrab. De krabvangst vermeerderde tot 2019 met 500 kilo per jaar en is daarna gestabiliseerd (maar afgelopen jaar weer afgenomen).

Ook de meerval heeft zich explosief vermeerderd. De beschermde status van de meerval (en aalscholver) en het verbod om met aalvistuigen wolhandkrab te vangen bemoeilijken het visstandbeheer in het rivierengebied. De meerval en de wolhandkrab, die thans niet meer verwijderd (mogen) worden, zijn ongetwijfeld medeoorzaak van de drastische achteruitgang van de stand van de inheemse vissoorten, met uitzondering van aal, snoekbaars, baars, blankvoorn en snoek, de vissoorten waarvan onze commerciële wintervisserij afhankelijk is. 

Door de verbinding Rijn-Main-Donau-kanaal hebben exoten zich in het Rijnsysteem kunnen vestigen. Meerdere soorten Ponto-Kaspische grondels en vlokreeften/garnaalachtigen hebben vanwege de grote dichtheid een negatieve invloed op veel inheemse vissoorten, maar een positieve invloed op aal, snoekbaars en baars. Met de komst van met name de slijkgarnaal rond 2000, ging het vetgehalte van de aal substantieel omhoog. Nagenoeg de gehele vangst werd geschikt voor rokerijen. De commerciële waarde ervan verhoogde. 


Slijkgarnaal

Tot in ieder geval het vangstverbod van aal (en wolhandkrab) in 2011 was vooral de slijkgarnaal het preferente voedsel van aal in de rivieren. Met hoog water ging de aal nauwelijks meer de uiterwaarden op (zoals gewoonlijk), maar verbleef massaal bij de versteende oeverzone azen op de slijkgarnaal. Aalkistjes en hoekwant geaasd met wormen of visjes vingen nauwelijks en ook hengelaars en peurders vingen geen aal meer. Dit werd uitgelegd als een totale afname van de aalstand. 

De grote dichtheid van de slijkgarnaal is in de bovenrivieren vrijwel verdwenen. Hengelaars vangen de laatste jaren weer volop aal. Wageningen Research 2018 ‘Report on the eel stock and fisheries in the Netherlands’ kent een toename in de hengelvangst van 1.156.000 alen in 2011 naar 2.156.000 alen in 2015. Collega-beroepsvisser Aart van der Waal heeft een interessant aaldata-rapport geschreven, ‘Aalbacadabra’ 2020.

Aal trekt bij voorkeur niet naar een watersysteem waar minder of onbekend voedsel aanwezig is. De preferente voedselsystemen voor aal komen met name in eutrofe (voedselrijke) wateren en wateren met een vruchtbare ondergrond voor. Het eutrofe Rijnsysteem, met een lengte van 1.032 km en vele zijrivieren, kanalen en overige wateren, is het grootste verspreidingsgebied van aal in West-Europa. Merkwaardig is dat er helemaal geen representatieve onderzoekgegevens van de aalstand bekend zijn. Behalve de door ons jaarlijks gedurende zes maanden uitgevoerde passieve monitoringen met schietfuiken op vaste locaties zijn er geen onderzoeken in de wateren van het Rijnsysteem gepasseerd. Kennis over de biomassa en samenstelling van aal in het Rijnsysteem is eenvoudigweg niet aanwezig.

Aan de huidige stellingname en de daaruit voortvloeiende (publieke) discussie ten aanzien van de aalstand ligt derhalve nagenoeg geen representatief wetenschappelijk onderzoek ten grondslag.


Uitsterven?

Bijzonder is dat men de aal nu als ‘op uitsterven’ of ‘ernstig bedreigd’ beschouwt, hoewel deze in het gehele verspreidingsgebied massaal voorkomt (en alleen in mindere mate daar waar water door menselijk ingrijpen voor glasaal onbereikbaar is geworden). Dat de aalstand in voorbije tijden zoveel beter was blijkt niet uit de vangstgegevens van destijds. De uitgave ‘Zalm vernomen’ (1995) bevat een artikel over de Woudrichemse visafslag, waar rond 1950 op vrijdagmiddag de weekvangst aal werd afgeslagen. Van circa 15 vissers was dit totaal zo’n 600 pond, gemiddeld niet meer dan 40 pond per visser. Een vishandelaar die wekelijks de aal van ankerkuilers ophaalde kwam meestal uit tussen de 60 en 130 pond per schokker, met af en toe een uitschieter.

Organisaties die zich opwerpen als aalbeschermer zijn veelal afhankelijk van een doemscenario om het publiek te bespelen. Feitelijk zijn er tientallen andere vissoorten die momenteel praktisch wél aan het verdwijnen zijn, zoals de drastische achteruitgang van de stand van inheemse vissoorten in het Rijnsysteem laat zien. Hier wordt echter geen aandacht aan besteed, met uitzondering van de zalm en de steur, die evenals de aal bij het publiek tot de verbeelding spreken.

Aalstanddata waarop kritische organisaties zich beroepen zijn voor zover ons bekend de inconsistente data waarop het ICES-advies is gebaseerd (zie genoemd aaldata-rapport ‘Aalbacadabra') en de data van glasaal-monitoringen in uitstromende wateren, weliswaar voorheen eutroof met een grote glasaalintrek, maar thans dankzij de Kaderrichtlijn Water (KRW) helder en voedselarm met een beperkte glasaalintrek. Door feromonen (reukstoffen) aangetrokken zal glasaal echter eutroof water kiezen om het binnenland in te trekken. Dit verklaart de hoge aalstand in het met open zee verbonden Rijnsysteem.

Een glasaal-monitoring is in het Rijnsysteem moeilijk toepasbaar. Evenwel zal er monitoring in het kader van een aalstandonderzoek moeten plaatsvinden. Derhalve hebben wij voor 2023 een effectieve monitoring voor het Nederlandse Rijnsysteem opgesteld in samenwerking met een onafhankelijke wetenschapper/ecoloog. In beginsel dient deze nulmeting als basis voor toekomstig onderzoek. Vervolg-monitoringen worden op gestandaardiseerde wijze onder gelijke omstandigheden uitgevoerd. Hierbij valt te denken aan locatie, periode, materiaal en apparatuur, waterhoogte, temperatuur en geleidingsvermogen van het water. Beschikkend over de expertise en geavanceerde apparatuur zijn wij in staat een representatief beeld te geven van de aalpopulatie en samenstelling in ons Rijnsysteem.


Praktijk en signaalfunctie

In de beroepsmatige visserij op aal en schubvis bemerken wij als eerste de ontwikkelingen en trends van de visstand omdat jaar in jaar uit jaarrond wordt gevist met meerdere visserijmethodes, zoals elektro, schiet- en hokfuiken, zegens en staande netten met diverse maatvoeringen. Voorbeelden hiervan zijn:

-In het voorjaar van 2020 vingen wij in de Boven-Rijn in 16 dagen lichting van 20 stel schietfuiken 260.000 wolhandkrabben.

-In 2022 in het Zwarte Meer, waar op iedere drie fuiklichtingen één meerval wordt gevangen, vingen wij in het gehele jaar nog maar twee kwabalen, in tegenstelling tot het jaar 2020, waarin dagelijks kwabaal van alle jaarklassen werd gevangen.

-Tot half juni vingen wij in het Zwarte Meer behalve paling met name Kaspische grondel, meerval, gestreepte Amerikaanse rivierkreeft en sporadisch andere vis. Na half juni hebben we juvenielen van meerdere vissoorten waargenomen. De aalscholvers predeerden daarna ook weer in linie, hetgeen in voorgaande jaren het gehele seizoen plaatsvond.

-In 2000 vingen wij voor het eerst tientallen kleine meervallen op de Gelderse IJssel. Op de komst van deze roofvis waren we geattendeerd door onze Duitse collega’s op de Boven-Rijn. Deze zagen na de opening van het Rijn-Main-Donau-kanaal in 1992 voor het eerst meerval. Thans zijn in het Boven-Rijngebied de niet beroepsmatig beviste zijtakken vrijwel visloos (en de watervogels beperkt). In Duitsland zijn zowel de sportvissers als de beroepsvissers verplicht de gevangen meerval te verwijderen. Als toppredator heeft de meerval zich inmiddels explosief vermeerderd in Nederland.

-In de periode tussen 2013 en 2019 vingen wij met fuiken voor het project PODD Maurik 41 vissoorten. Vanaf 2020 tot en met 2021 waren dit 19 vissoorten. Thans in 2022 zijn dit nog maar 15 vissoorten, waaronder vijf exoten. Tevens worden de inheemse vissoorten nu slechts incidenteel of in beperkte aantallen gevangen met dezelfde inzet van vistuigen als voorgaande jaren.


Glasaaluitzet

Met de fusie van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) en de sportvisserij (NVVS) in 2006 is er een einde gekomen aan de jaarlijkse uitzet van glas- en pootaal door de OVB bij de hengelsportverenigingen en de voorheen legio binnenvisserijbedrijven. Dit heeft tot gevolg gehad dat de aalstand in met name de veenweidegebieden en de beperkt voor aal optrekbare wateren sterk verminderde. In de jaren erna is de prijs van glasaal vanwege de wereldwijde vraag voor de aquacultuur sterk gestegen, met als gevolg dat de uitzet van glasaal door beroepsvissers verder werd verminderd. 

Momenteel zijn de glasaalprijzen enigszins gestabiliseerd. Met overheidssubsidie wordt jaarlijks weer glasaal uitgezet via Dupan. Zo hebben wij in 2021 in de Twentekanalen, het Zwarte Meer, het Vollenhover- en Kadoelermeer 840 kilo glasaal (3.350 stuks per kilo) uitgezet. Moeilijkheid bij uitzet is dat uitsluitend de huurcontracthouders van het visrecht gerechtigd zijn tot (het geven van toestemming voor) het uitzetten. Doorgaans zijn dat de hengelsportorganisaties, veelal tegenstander van uitzet van glasaal/pootaal. 

In discussie is dat er geen wetenschappelijk bewijs is of uitgezette glasaal in de laatste levensfase als schieraal de weg naar de paaigronden terugvindt. Overigens geldt dit mysterie ook voor de van nature ingetrokken glasaal. Zeker is dat de beroepsvisserij met de aalvisserij van april tot medio juli sporadisch schieraal waarneemt. Daarentegen wordt aan het einde van het seizoen in het najaar volop migrerende schieraal gevangen. Zo is ook de ervaring van beroepsvissers die volledig afhankelijk zijn van uitzet van glasaal in hun water, evenals de overtuiging dat pas na jaren een goede aalstand kan worden gecreëerd door eerst de stand van de roofaal (breedbekken) uit te dunnen.


Aalreservaten

KRW-maatregelen hebben geresulteerd in veel schoner water. Naar voedselarm en helder water vindt een verminderde aaltrek plaats. Dit wil niet zeggen dat in deze wateren geen goede aalstand gecreëerd kan worden door middel van uitzet van pootaal/glasaal. Een voorwaarde hiervoor is wel dat deze wateren niet direct met eutroof (voedselrijk) water in open verbinding staan. In dergelijke min of meer afgesloten wateren zal de aal zich aanpassen aan de bestaande voedselmogelijkheden. 

In tegenstelling tot de aal in het Rijnsysteem, ontwikkelt de aal zich in deze voedselarmere wateren pas later tot schieraal, hetgeen gerelateerd is aan het bereiken van het juiste vetgehalte. Visserij in deze afgesloten voedselarmere wateren is wenselijk gezien de grotere exemplaren zich doorgaans in eerste instantie, voordat ze schier worden, ontwikkelen tot roofaal. Deze roofaal heeft zijn habitat in oeverzones en leeft van vis met als voorkeur kleine soortgenoten, die eveneens afhankelijk zijn van de oeverzones. 

Zonder gerichte aalvisserij zal de aalstand na een aantal jaren slechts bestaan uit een beperkt aantal grote exemplaren roofaal, die op de eventueel geringe aalintrek en overige kleine vis predeert. Om deze reden zijn de zogenaamde aalreservaten zowel voor de aalstand als de overige visstand contraproductief.


Knakaal

Bij Rijnvissers in de bovenrivieren is het al jarenlang bekend dat de schade aan de zogenaamde turbine-aal wordt veroorzaakt door Duitse gemalen. De schade doet zich met name voor na hoogwaterafvoer en betreft in de regel schieraal/halfschier die (inwendig en/of uitwendig) letsel oploopt in de bovenrivieren en sterft in de benedenrivieren. Bij lage watertemperaturen verteert de dode aal doorgaans onder water. Bij hoge watertemperaturen komt de aal, in snellere ontbinding, bovendrijven en spoelt aan. Bijvoorbeeld na de hoogwaterperiode in de winter van 2021-2022, bevond zich in de maanden maart, april en mei veel gewonde schieraal in de fuiken in de Boven-Rijn, terwijl op dezelfde locatie bij lage zomerwaterstanden zich in de maanden september, oktober en november geen enkele gewonde aal voordeed. Op de Nederrijn bovenstrooms bij Maurik werd in het kader van het project PODD vanaf 2013 40 ton schieraal gevangen zonder enige gewonde aal.

Knakaal is niet het gevolg van schepen met tunnelschroeven, die varen immers zowel op de Boven-Rijn als op de Nederrijn. Knakaal is het gevolg van gemalen. Het zogenaamde ‘rood’, waarbij eveneens sterfte van aal optreedt, komt voor bij lage waterstanden en hoge watertemperaturen. Hiervan worden de veelal grotere exemplaren aangespoeld waargenomen.


Vistrappen, kunst- en 

waterwerken

Vanzelfsprekend zijn de moeilijk passeerbare kunst- en waterwerken voor jonge aal en schieraal(en overige trekvis) migratie-beperkend. De oplossing zou zijn gevonden in de vistrap. Een ‘must’ voor elke groene organisatie. De waterschappen met honderden niet-visvriendelijke gemalen hebben veel van deze vispassages geplaatst om schade aan trekvis te beperken. Uit onderzoek van J. Arntz van Arcadis in 2010 blijkt echter dat 60% van de vistrappen helemaal niet en 22% niet optimaal functioneert. Wel gefunctioneerd hebben de aalgoten, specifiek voor jonge aal, zoals onder meer in de stuw bij Maurik geïnstalleerd. Deze zijn wellicht vanwege de komst van de vistrap niet meer in onderhoud en gebruik.

In de maanden september, oktober en november in de jaren 2013 en 2014 hebben wij tijdens de PODD-visserij te Maurik verschillende fuikopstellingen nabij en voor de vistrap beproefd om de functie van de vistrap te toetsen, dit bleef zonder enig vangstresultaat. In het voorjaar is de vistrap wel optrekbaar voor juveniele wolhandkrab, daar deze zich zowel over land als water voortbeweegt. Evenwel is het aannemelijk dat schieraal van elke vistrap gebruik kan maken als er geen andere migratiemogelijkheden zijn. Voor jonge aal is de vistrap moeilijk optrekbaar. De kosten van aqua-ecologische projectwerken ten spijt, de gebruikelijke wijze van afvangen van schieraal (en wolhandkrab) voor de niet visvriendelijke kunst- en waterwerken blijkt (vooralsnog) de meest efficiënte oplossing. 


Macrofauna

In het rivierengebied kwam er een einde aan de dichte stand van de driehoeksmossel en quaggamossel rond 2000, na de komst van de slijkgarnaal, welke stand op zijn beurt na 2011 weer sterk verminderde met de opkomst van de Ponto Kaspische vlokreeft. Deze vlokreeft is een toppredator van macrofauna, alsook van visbroed en juveniele vis. De hoge dichtheid van deze vlokreeft is mogelijk een van de oorzaken van de achteruitgang van de inheemse visstand.

De in het Rijnstroomgebied voorkomende exoten (oudtijds ook de snoekbaars) en macrofauna uit het Donaugebied hebben zich weliswaar in het Donaumilieu duurzaam kunnen verhouden, maar in het Rijnsysteem is van symbiose geen sprake meer tussen exoten en meerdere inheemse vissoorten, met uitzondering van de grote bestanden snoekbaars (ancien), baars (giftig kuit), snoek (beperkte predatie op haar kuit), aal (paai Saragossazee). De predatie van visbroed van de niet genoemde praktisch verdwenen inheemse vissoorten is hiermee mogelijk verklaarbaar. Onduidelijk is de relatief hoge blankvoornstand. De oorspronkelijke macrofauna in het Rijnsysteem van voor 2000 is grotendeels verdwenen. 

Ten opzichte van 2010 is de stand van trekvis drastisch afgenomen, na 2020 zelfs vrijwel verdwenen. Uitzondering hierop is de houting, die zich met een Duits herintroductieprogramma via de Rijn heeft kunnen vestigen, beperkt in het Rijnsysteem maar overvloedig in het noordelijk IJsselmeergebied. De paai vindt onder meer plaats in het Ketelmeer. Een andere uitzondering is de aal, die in het Rijnsysteem, IJsselmeer en andere geschikte wateren in ruime mate aanwezig was en is. 


Aalscholver

In Nederland zijn de ondiepe min of meer heldere sloten, watergangen en kanalen vrijwel visloos geworden. Hierin speelt de aalscholver een prominente rol. In de rivieren wordt ook ruimschoots gepredeerd door solitaire aalscholvers, gespecialiseerd in het vangen van aal, maar dit is vanwege de grote aaldichtheid niet waarneembaar in de vangsten.

Daarentegen worden de door Rijkswaterstaat bejubelde nevengeulen door grote zwermen prederende aalscholvers bezocht gedurende de jaarlijks voorkomende lage rivierstanden. De weinige overlevers zijn de veelal grote (aangepikte) exemplaren karper, snoek en brasem. 


Amerikaanse rivierkreeft

Behalve deelnemer in het lopende Kreeften-onderzoekproject, hebben wij in 2021 ook een bestrijdingsplan voor de (uitheemse) Amerikaanse rivierkreeften opgesteld. Kern van dit plan is het wegvangen van volwassen exemplaren door middel van kleine schietfuiken, waarna er magere maatse aal en maatse baars wordt uitgezet om de juveniele rivierkreeft te bestrijden. 

Bestrijding van de uitheemse rivierkreeften wordt bemoeilijkt door het visverbod met fuiken vanaf september tot december, de effectiefste vangstmethode en maanden. In de periode voor september is rivierkreeft vanwege de watertemperatuur slecht levend houdbaar. In watergangen waar al jarenlang geen beroepsmatige visserij meer plaatsvindt, met name afgeweerd door Waterschappen, lijkt de overlast van Amerikaanse rivierkreeften onbeheersbaar geworden, met als gevolg verdwijning van waterplanten, verstoring van het ecologisch evenwicht en verslechtering van de waterkwaliteit. Kortom, de uitheemse rivierkreeften veroorzaken er schade aan het watersysteem. 

In de Boven-Rijn is de eerder veel voorkomende gevlekte Amerikaanse rivierkreeft vrijwel verdwenen in 2022, met uitzondering van de zijwateren. In het Zwarte Meer is deze gevlekte Amerikaanse rivierkreeft daarentegen massaal aanwezig, maar in tegenstelling tot de Boven-Rijn is de stand van wolhandkrab zeer beperkt, hetgeen op een verband kan duiden. 


Oorzaak en gevolg

Tot het splitsingsbesluit rond de jaren 70 werden vrijwel alle wateren economisch benut en beheerd door een groot aantal beroepsvissers. Met steun van de Heidemij, later de OVB, en visserijkundig ambtenaren (per provincie) werd een doelmatig visstandbeheer uitgevoerd. Dankzij dit beheer floreerde de visstand en werd voor de consumptie een lokale markt en exportmarkt in stand gehouden. 

Stelselmatig is het aantal beroepsvissers de laatste decennia steeds verder ingekrompen. Na het wegvallen van de visserijbedrijven eindigde het effectieve beheer en verminderde de economische betekenis ervan. Het doelmatig visstandbeheer heeft plaats moeten maken voor het ‘theoretisch beheermodel’, echter zonder praktijkuitvoering en daarmee samengaande signaalfunctie. De huidige problemen ten aanzien van de overlast van Amerikaanse rivierkreeften en de schadelijke invloed van wolhandkrab en meerval zijn hier een verklaarbaar voorbeeld van.


Beroepsmatige visserij

De levensvatbaarheid van ons visserijbedrijf is afhankelijk van een extensieve visserij op aal in het voorjaar en zomerseizoen, alsmede op schubvis in het winterseizoen. Hierdoor is het financieel mogelijk om onder meer onderzoekprojecten, pootvisleveringen voor visstandherstel, afvissingen bij dreigende vissterfte of aanleg of renovatie van waterwerken en projecten ter bescherming van schieraal bij gemalen uit te voeren. Opbrengsten uit de commerciële schubvis- en aalvisserij zijn onmisbaar om de kosten van de visserijmaterialen te dekken. Ons goed uitgerust visserijbedrijf is in te zetten voor veel grootschalige visserijprojecten, maar kan uitsluitend in stand worden gehouden als jaarrond de duurzame visserij op schubvis en aal blijft plaatsvinden.

Op de thans door ons beviste wateren was rond de jaren vijftig nog een dertigtal beroepsvissers actief. Beroepsmatig worden de rivieren nauwelijks meer bevist. Het gehele Maas- en Rijnsysteem telt slechts drie fulltime riviervissers, die zeer plaatselijk visgerechtigd zijn. Het behoud van de langdurig opgebouwde visserijkundige kennis en vaardigheden is echter essentieel om de visserij ook in de toekomst adequaat te kunnen blijven uitvoeren. Die expertise is niet alleen van belang om de consument van duurzaam gevangen zoetwatervis te voorzien, maar ook bij uitstek om effectief ecologisch visstandbeheer en representatief onderzoek te realiseren.''


Terwolde, december 2022 

Frans Komen & Zn. Visserijen

H De UK 7 'd' Otter' van de familie Komen op de rivier.
H Officiële bijschrijving van de riviervisserij in de inventaris Immaterieel Erfgoed door Frans en Paula Komen en hun zoon.
H In het najaar van 2021 ontvingen Frans en Frans Komen van DUPAN een certificaat vanwege de grote hoeveelheid - enkele tienduizenden stuks - schieralen die zij sinds 2013 over de dijk hebben geholpen.