Oesters van (net boven) Zeeuwse bodem, is optimalisatie van off-bottom kweek mogelijk?

Algemeen

YERSEKE - In het Regiocentrum Yerseke van Wageningen Marine Research werken onderzoekers en de schelpdier- en visserijsector actief samen aan kennis en innovaties voor duurzaam gebruik van de Delta, kustwateren en de zee: kennis van en voor de regio Zeeland. Hierover is een convenant gesloten tussen wetenschap, bedrijfsleven, regionale publieke organisaties. Het werk beslaat een scala aan onderwerpen, zoals het verbeteren van het kweekrendement van mosselen, off-bottom kweek van oesters, schelpdiersurveys, onderzoek naar biotoxines, en effecten van zandsuppleties op natuurwaarden en (schelpdier)visserij. Deze column zet regelmatig een activiteit van het Regiocentrum in de schijnwerpers. Deze keer is dat het off-bottom oesterkweek experiment op de Yerseke Bank en Prinseplaat.


Uitdagingen voor de oesterkweek


In Nederland worden twee soorten oesters gekweekt. De platte oester (Ostrea edulis) die van nature voorkomt in de Nederlandse wateren en de Japanse oester (Crassostrea gigas) ook wel de Zeeuwse Creuse genoemd, welke in de jaren zestig werd geïntroduceerd. De toekomst van de oestersector staat onder druk door verschillende bedreigingen zoals het oesterherpesvirus en de oesterboorder. 


Het herpesvirus komt in de Oosterschelde en de Grevelingen voor, tast met name jonge Japanse oesters aan en is temperatuurgerelateerd. Sterfte als gevolg van het virus gaat gepaard met watertemperaturen boven de 16 °C en kan onder het oesterbroed oplopen tot 100%. Hoe ouder en zwaarder de oester des te minder vatbaar deze is voor het oesterherpesvirus. Ook kan er middels een kweekprogramma geselecteerd worden op resistentie. 


Een tweede uitdaging voor de sector is de oesterboorder. Oesterboorders zijn roofslakken die een gaatje boren in jonge oesters en het vlees opeten. Met name de Japanse oesterboorder komt veel voor op de kweekpercelen in de Oosterschelde. 


Van oudsher worden oesters op bodempercelen opgekweekt, maar om predatie van oesters te voorkomen wordt - door een deel van de oesterkwekers - off-bottom kweek van de Zeeuwse Creuse als alternatief ingezet. Dit gebeurt in zakken of manden op tafels of aan lijnen waarin de oesters veilig kunnen groeien. Het hoger hangen van de manden, waardoor de droogvalduur van de oesters wordt verlengd, heeft mogelijk ook minder sterfte door het oesterherpesvirus als gevolg. 


Een bijkomend voordeel van de off-bottom kweek is dat door het bewegen van de manden of het handmatig schudden van de zakken de oesters mooi van vorm worden, met een goed gebolde kant en een vlakke kant. Ook kunnen de off-bottom gekweekte oesters het voedsel efficiënter uit de waterkolom filtreren ten opzichte van de oesters op de bodem waar meer slib aanwezig. De nadelen zijn dat off-bottom kweek duur is en dat vergunningen moeilijk te verkrijgen zijn. 


In samenwerking met de Nederlandse Oestervereniging (NOV) en HZ University of Applied Sciences is Wageningen Marine Research op twee locaties in de Oosterschelde een off-bottom experiment gestart. Het doel van de proef is meer grip krijgen op sterfte in oesters als gevolg van het herpesvirus en de oesterboorder. 


Dit onderzoek is onderdeel van het EFMZV (Europees Fonds voor Maritieme Zaken Visserij)-project ‘Rendementsverbetering oesterproductie’ vanuit het RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) waarin de ervaring van kwekers, monitoring en gericht experimenteel onderzoek worden ingezet met optimalisatie en rendementsverbetering van een duurzame oesterproductie als einddoel. 


Off-bottom experiment


In het off-bottom experiment worden in samenwerking met de Nederlandse Oestervereniging een aantal onderzoeksvragen getest, gericht op de kweek in manden met een focus op oesterbroed. Door periodieke monitoring wordt gekeken hoe groot de uitval exact is en wanneer deze optreedt. Daarnaast wordt bekeken of de sterfte te beperken is door te variëren met leeftijdsklasse, droogvalduur, de timing van het uitzetten (voorjaar of najaar), resistentie (broedval uit de natuur versus broed afkomstig van hatcheries) en uitgangsmateriaal (diploïde versus triploïde oesters). 


Triploïde oesters hebben drie paar chromosomen in hun cellen in plaats van de normale twee paar. De triploïde oesters verbruiken minder energie omdat ze zich niet voortplanten in de zomermaanden, en kunnen daardoor harder groeien. Ook wordt er gekeken of er een verschil in oestersterfte is tussen locaties (Yerseke Bank en Prinseplaat) en of er een verschil in sterfte is tussen de kweek in manden of in zakken. 


Eerste resultaten


Het in maart ingezette off-bottom experiment is nu halverwege en we zien de eerste resultaten. In de maand mei was de sterfte nog vrij beperkt, maar halverwege juni nadat de watertemperatuur boven de 16°C was gekomen en het herpesvirus dus actief is, lag de uitval gemiddeld rond de 30%. 


De eerste resultaten lijken vooralsnog goed overeen te komen met de verwachtingen, zoals meer groei in de manden die lager hangen en minder sterfte in de manden die hoger hangen. Hoe lager de oesters hangen, hoe langer ze onder water staan. De oesters kunnen dan langer eten, maar staan ook langer blootgesteld aan het herpesvirus. Ook het moment van uithangen van de manden lijkt mogelijk van invloed te zijn. 


Het is nog even afwachten hoe de sterfte en groei zich ontwikkelen deze zomer. Volgend jaar is er de mogelijkheid het experiment te herhalen met eventuele aanpassingen op basis van de in dit jaar verkregen resultaten. De verwachting is dat inzicht in de mate en het moment van sterfte van de oesters in combinatie met relevante aspecten zoals droogvalduur, timing en uitgangsmateriaal informatie oplevert die goed benut kan worden bij de optimalisatie van de oesterkweek.


Linda Tonk 


Email: linda.tonk@wur.nl



Coupels op tafels. Coupels zijn een soort schoteltjes die worden gebruikt voor de invang van oesterbroed.


Oestermanden op de Prinseplaat.


Oesters gekweekt in de oestermanden.