Foto 1. De SC 25 viste voor het onderzoek met een compleet pulstuig en een pulstuig zonder net en onderpees. De WR 189 viste met u00e9u00e9n garnalentuig binnen en (ter controle) met u00e9u00e9n garnalentuig buiten het pulsspoor van een van die tuigen van de SC 25.
Foto 1. De SC 25 viste voor het onderzoek met een compleet pulstuig en een pulstuig zonder net en onderpees. De WR 189 viste met u00e9u00e9n garnalentuig binnen en (ter controle) met u00e9u00e9n garnalentuig buiten het pulsspoor van een van die tuigen van de SC 25.

Geen dood en verderf in spoor pulskotters

Algemeen

IJMUIDEN – Pulskotters zaaien geen dood en verderf. Niet alleen vissen, ook bodemdieren zijn in leven na het passeren van een pulskotter. Dat blijkt uit kort praktijkonderzoek met de SC 25 en WR 189, uitgevoerd door Wageningen Marine Research. Met name kleinschalige kustvissers hebben bij herhaling bij de overheid hun zorgen geuit over een kerkhof in het kielzog van pulskotters. Edward Schram en Pieke Molenaar van WMR doen verslag van het onderzoek. ,,We hebben geen massale sterfte van bodemleven aangetroffen in het spoor van een pulskotter.’’

Wageningen Marine Research voerde in opdracht van het ministerie van LNV een studie uit naar de conditie van het bodemleven in het spoor van een pulskotter. Het doel was uit te proberen of het mogelijk is om in het pulsspoor monsters te verzamelen om vast te stellen of de pulsvisserij massale sterfte veroorzaakt, zoals door sommige partijen wordt beweerd. Voor die claim hebben wij geen bewijs kunnen vinden.

Diverse partijen uit Engeland, België, Frankrijk en Nederland zijn bezorgd dat het passeren van een pulskotter leidt tot massale sterfte onder bodemleven. Er wordt zelfs gesproken over een ‘kerkhof’ in het kielzog van een pulskotter. Wetenschappelijk bewijs voor dergelijke claims is er niet. Integendeel, op basis van experimenten in het laboratorium en in zee is zo’n ‘kerkhof’ zelfs erg onwaarschijnlijk. Uit het discards overlevingsonderzoek dat door WMR is uitgevoerd blijkt bijvoorbeeld dat ruim 90% van de tong en schol in de vangsten van pulskotters levend aan dek komt. Deze tongen en schollen zijn allemaal blootgesteld geweest aan het pulsveld, zonder dat ze daar massaal aan dood zijn gegaan. Ook het blootstellen van ongewervelde dieren aan pulsvelden in het laboratorium leverde geen bewijs op dat deze dieren daaraan dood gaan.

Foto 2. Een boei aan 100 meter lijn, die was bevestigd aan de giek van de pulskotter SC 25, hielp de WR 189 de juiste positie vast te houden.

Alhoewel het onwaarschijnlijk is dat de passage van een pulskor tot grote sterfte leidt, was er nog geen onderzoek gedaan naar hoe het bodemleven er kort na de passage van een pulskor uitziet. Daarom heeft het ministerie van LNV Wageningen Marine Research opdracht gegeven een pilotstudie uit te voeren naar het bodemleven in het spoor van een pulskotter.

Het onderzoek werd begin 2019 gestart met een bijeenkomst met vertegenwoordigers uit de Nederlandse kleinschalige visserij. Tijdens deze bijeenkomst werden zij gevraagd hun zorgen over effecten van pulsvisserij zo concreet mogelijk uit te spreken, zodat de opzet van het onderzoek daarop afgestemd kon worden. Verschillende mogelijke onderzoeksopzetten werden gepresenteerd door WMR.

Na de nodige discussie kozen de deelnemers voor onderzoek aan twee verschillende pulssporen: een spoor van een compleet pulstuig en een spoor van een pulstuig zonder net en onderpees. Het complete pulstuig laat dan het totale effect zien, terwijl het effect van het pulstuig zonder net en onderpees voornamelijk elektrisch is. Op advies van de deelnemers is ook de klossenpees van het garnalentuig waarmee de bemonstering uitgevoerd werd vervangen door een gesloten rubberpees verzwaard met loodschijven, zodat zoveel mogelijk bodemleven opgevist kon worden.

Foto 3. Met onderwatercamera’s die aan het garnalentuig waren bevestigd werd gecontroleerd of het garnalentuig inderdaad in het pulsspoor lag. (Foto’s: Edward Schram)

Mede dankzij de inzet van Durk van Tuinen van de Nederlandse Vissersbond en Wouter van Broekhoven van VisNed werden de firma’s Van Eekelen (WR 189) en Snoek (SC 25) bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. De WR 189 van Van Eekelen is uitgerust met een WASSP-multibeam sonar, waarmee het pulstuig van de SC 25 op de zeebodem waargenomen kan worden. Schipper Cees van Eekelen jr. wilde de uitdaging wel aangaan om zijn 9 meter brede garnalentuigen precies in het 11 meter brede pulsspoor van de SC 25 te leggen. Na een aantal pogingen lukte dat ook.

Schipper Tiemen Korf maakte met de SC 25 een vistrek, waarbij het nog niet makkelijk was een rechte lijn vast te houden met één tuig zonder net (Foto 1). De vistrek werd tegen de stroming in gedaan, om te voorkomen dat bodemdieren door stroming buiten het pulsspoor terecht zouden komen. Ook zette de SC 25 geen discards overboord in het pulsspoor. De WR 189 volgde de SC 25 op 100 tot 150 meter afstand. om het spoor van de pulstuigen vast te leggen op de plotter met behulp van de WASSP. Een boei aan 100 meter lijn, die was bevestigd aan de giek van de SC 25, hielp de WR 189 de juiste positie vast te houden (Foto 2).

Zodra voldoende pulsspoor was vastgelegd met de sonar, voer de WR 189 een stuk terug en deed een korte bemonsteringstrek met een van de garnalentuigen in het pulsspoor. Het tweede garnalentuig lag daarbij altijd buiten het pulsspoor, zodat daarmee gelijktijdig een controlemonster werd genomen. De trek in het pulsspoor was kort (10-12 min), om negatieve effecten van het verblijf van de vangsten in de garnalenkuil zoveel mogelijk te beperken. Zo werd afwisselend het spoor van het complete pulstuig en het spoor van het pulstuig zonder net en onderpees bemonsterd. In totaal werd elk type pulsspoor twee keer succesvol bemonsterd.

Met onderwatercamera’s die aan het garnalentuig waren bevestigd (Foto 3) werd gecontroleerd of het garnalentuig inderdaad in het pulsspoor lag. Het pulsspoor werd extra gemarkeerd door met kettingen, die aan beide uiteinden van de seawings van de SC 25 waren bevestigd, sleuven in de zeebodem te trekken (Foto 4). Met behulp van de camerabeelden werd voor elke trek het pad van het garnalentuig ten opzichte van het pulsspoor gereconstrueerd.

Foto 4. Het pulsspoor werd extra gemarkeerd door met kettingen, die aan beide uiteinden van de seawings van de SC 25 waren bevestigd, sleuven in de zeebodem te trekken. De foto is een onderwateropname, met rechts de stuurboordslof van het garnalentuig. De sleuf in het zand laat de grens van het pulsspoor zien.

Tijdens de beste trek lag 80% van het beviste bodemoppervlak in het pulsspoor. Voor de minst goed gelukte trek waarvan we nog wel de gegevens hebben gebruikt, was dat 43%. Het is dus mogelijk om aantoonbaar in het pulsspoor te vissen, maar eenvoudig is dat niet. Het lijkt ook onvermijdelijk dat het garnalentuig in ieder geval een deel van de trek niet helemaal in het pulsspoor zit. Zolang we dankzij de videobeelden maar exact weten welk deel van de trek niet in het spoor zat, kunnen we daar bij de analyse van de gegevens voor corrigeren.

Tijdens de bijeenkomst met belanghebbenden is door de deelnemers een lijst van te onderzoeken soorten opgesteld. Uiteindelijk hebben we van drie vissoorten (schol, schar en dwergtong) en drie soorten ongewervelden (heremietkreeft, brokkelster en zwemkrab) de conditie beoordeeld. Deze soorten zijn gekozen omdat ze in voldoende aantallen voorkwamen in de vangsten. Garnaal en tong kwam niet in de vangsten voor. De conditie werd beoordeeld door het scoren van diverse beschadigingen, en natuurlijk werd ook vastgesteld of een dier nog leefde. Hiervoor werden per trek van elke soort ongeveer 20 exemplaren willekeurig verzameld uit zowel de vangst van het tuig dat in het pulsspoor lag als uit de controlevangst van het andere garnalentuig buiten het pulsspoor.

Van alle zes onderzochte soorten bleken bijna alle verzamelde dieren (90-100%) te leven (Figuur 1). In een aantal gevallen waren in de vangst in het pulsspoor zelfs meer dieren in leven dan in de vangst van buiten het pulsspoor. Dat niet altijd alle dieren in de vangsten nog in leven waren, komt doordat een klein aantal dieren beschadigd raakt door contact met het pulstuig of met het garnalentuig dat een verzwaarde klossenpees had.

Figuur 1: De onderzoeksresultaten. Binnen en buiten het pulstuig zijn er nauwelijks verschillen. De onderzoekers hebben geen enkel bewijs gevonden voor massale directe sterfte vlak na het passeren van een pulskotter. Onderzocht werden: schol, schar, dwergtong, zwemkrab, heremietkreeft en slangster

Vanwege het beperkte aantal waarnemingen is het nog te vroeg voor definitieve conclusies. Daarvoor is meer onderzoek nodig waarbij ook naar andere soorten en op andere typen zeebodems gekeken wordt. Duidelijk is wel dat we in deze studie geen enkel bewijs hebben gevonden voor massale directe sterfte vlak na het passeren van een pulskotter. Als er wel sprake zou zijn van massale sterfte onder bodemleven in het spoor van een pulskotter, dan zouden we dit gezien hebben in zowel de vangsten als op de video-opnamen.

Dit onderzoek werd gefinancierd door het ministerie van LNV en het pulsfonds. Het onderzoek zou niet mogelijk zijn geweest zonder de medewerking en inzet van de schippers en bemanningen van de WR 189 en SC 25. De deelnemers aan de bijeenkomst met vertegenwoordigers van de kleinschalige visserijen willen we bedanken voor hun openheid en constructieve bijdragen aan de opzet van het onderzoek.


Het uitgebreide Engelstalige rapport (’Direct mortality among demersal fis and benthic organisms in the wake of pulse trawling’) kan worden gedownload via https://doi.org/10.18174/504087.