Schelpdieren in de Nederlandse kustwateren

Algemeen

YERSEKE - In het Regiocentrum Yerseke van Wageningen Marine Research werken onderzoekers en de schelpdieren visserijsector actief samen aan kennis en innovaties voor duurzaam gebruik van de Delta, kustwateren en de zee: kennis van en voor de regio Zeeland. Hierover is een convenant gesloten tussen wetenschap, bedrijfsleven, regionale publieke organisaties. Het werk beslaat een scala aan onderwerpen, zoals het verbeteren van het kweekrendement van mosselen, off-bottomkweek van oesters, schelpdiersurveys, onderzoek naar biotoxines, en effecten van zandsuppleties op natuurwaarden en (schelpdier)visserij. Deze column zet regelmatig een activiteit van het Regiocentrum in de schijnwerpers. Deze keer de bestandsschatting van schelpdieren in de Nederlandse kustwateren.

Ieder jaar inventariseert Wageningen Marine Research de bestanden aan schelpdieren in de Nederlandse kustwateren. Deze gegevens worden vooral gebruikt om te bepalen hoeveel er gevist mag worden. Ook worden de gegevens gebruikt om te kunnen bepalen wat de effecten van veranderingen in het visserijbeleid zijn op schelpdieren.

De jaarlijkse inventarisatie van mosselzaad wordt uitgevoerd in opdracht van de PO Mosselcultuur. Alle overige bemonsteringen vallen onder de wettelijke onderzoekstaken (WOT), in opdracht van het ministerie van LNV. Deze schelpdierbemonsteringen worden al uitgevoerd sinds begin jaren ‘90 en zijn daarmee een belangrijke bron van informatie over de verspreiding en trends van niet alleen de beviste soorten schelpdieren, maar ook andere soorten schelpdieren, zeesterren en krabben. Zo is de mosselzaadinventarisatie de enige bron van langjarige gegevens over de verspreiding van bodemdieren in het sublitoraal van de Waddenzee.

WMR-collega Yoeri van Es op pad met Joshua Pattinama van de YE 42 voor een handmatige kok- kelbemonstering op ondiepe plekken met het monstertuig “kokkelschepje” (waarvan de stok naar voren uitsteekt).

In totaal worden er per jaar meer dan 3.000 monsters genomen in de Waddenzee, Oosterschelde, Westerschelde, Nederlandse kustzone, en sinds 2017 ook in het Veerse Meer en Grevelingenmeer. Hieronder beschrijven we een kleine greep uit de ontwikkelingen die er gezien worden.

Schelpdieren in de Nederlandse kustzone

Toen de survey in de kustzone werd opgezet was deze gericht op halfgeknotte strandschelpen (Spisula subtruncata, ook wel ‘nonnen’ genoemd, niet te verwarren met het nonnetje Limecola balthica). Omstreeks 2001 stortte het bestand van spisula in en kwam de Amerikaanse zwaardschede (Ensis leei) op. De verschuivingen in de bestanden van spisula en zwaardschedes waren al opvallend, maar daarnaast zien we ook ontwikkelingen in de otterschelp (Lutraria lutraria), het zaagje (Donax vittatus) en de venusschelp (Chamelea striatula).

Het gevolg hiervan is te zien in Figuur 1: een toename in het totale bestand aan ‘filtrerende’ schelpdieren, dus soorten die hun voedsel zoals ééncellige algen uit het water filteren. Dit bestand bestaat vooral uit spisula, zwaardschede en otterschelp. Hoewel de bestanden van het zaagje en de venusschelp bijna in het niet vallen vergeleken bij eerstgenoemde soorten, namen ook deze soorten de afgelopen jaren toe. Waar de toename van het totale bestand aan filtrerende schelpdieren door veroorzaakt is, weten we niet. Hoewel de schelpdiersurveys veel waardevolle informatie opleveren over verspreiding en trends van alle soorten schelpdieren, is er aanvullend onderzoek nodig om oorzaken te vinden en duiding te kunnen geven aan de ontwikkelingen die we zien.

Figuur 1. Ontwikkeling van de vijf meest voorkomende schelpdier- soorten in de Nederlandse kustzone. Van onder naar boven: spisula, zwaardschede, otterschelp, venusschelp en zaagje.

Kokkels in de Waddenzee

De inventarisatie van kokkels (Cerastoderma edule) op de droogvallende platen van de Waddenzee vindt plaats in de maanden april tot en met juni. Uit de resultaten wordt de totale hoeveelheid kokkels berekend, het ‘voorjaarsbestand’. Op basis hiervan wordt een schatting gemaakt van de totale hoeveelheid kokkels die op 1 september aanwezig zal zijn, rekenend met standaardwaarden voor groei en sterfte. Dit noemen we het ‘najaarsbestand’. Daarvan wordt het deel dat aanwezig is bij dichtheden hoger dan 50 kokkels per vierkante meter het ‘oogstbare bestand’ genoemd. Het quotum voor de visserij wordt door de vergunningverlener vastgesteld op basis van dit oogstbare bestand. In de Waddenzee mag door de handkokkelaars 2,5% van het oogstbare bestand worden opgevist.

Voor scholeksters zijn kokkels en ook mosselen zeer belangrijk als voedselbron, met name in de wintermaanden wanneer er weinig ander voedsel te vinden is. Het visserijbeleid is erop gericht om zo weinig mogelijk met de scholekster te concurreren gedurende de winter, vandaar dat het quotum wordt berekend op basis van het geschatte najaarsbestand en over het deel van het kokkelbestand dat ook door de scholeksters wordt benut.

‘Oogstbaar bestand’ is een ietwat misleidende term. Het lijkt te verwijzen naar de visserij, maar slaat eigenlijk op de scholekster voor wie kokkels pas ‘oogstbaar’ verondersteld worden bij dichtheden hoger dan 50 per vierkante meter. Vissers vissen liever op veel hogere dichtheden.

In Figuur 2 is de ontwikkeling van het kokkelbestand in de Waddenzee te zien. Belangrijk om te weten is dat de 1-jarige kokkels het jaar daarvoor zijn gevallen. Zo is te zien dat kokkels een omvangrijke broedval hadden in de jaren 1997, 2003, 2011 en 2018, dus gemiddeld eens in de 7 jaar. De jaren daarna veroudert het bestand, en neemt het geleidelijk af.

Figuur 2. De ontwikkeling van het voorjaarsbestand van kokkels in de Waddenzee (in miljoen kilo versgewicht inclusief de schelp), uitgesplitst naar leeftijd.

Van alle kokkels in de Waddenzee sterft ieder jaar gemiddeld 59% een natuurlijke dood, waarvan 28% gedurende de zomermaanden. In de zomer van 2018 lag deze sterfte veel hoger, waarschijnlijk als gevolg van de aanhoudende hittegolven. Op basis van een herbemonstering bleek toen het najaarsbestand 65% lager te liggen dan oorspronkelijk geschat, en het oogstbare bestand 80% lager. In hetzelfde jaar is in de Waddenzee een omvangrijke broedval geweest, waardoor in het voorjaar van 2019 weer een even hoog bestand werd aangetroffen als in 2018, maar nu grotendeels bestaand uit 1-jarige kokkels in plaats van meerjarige kokkels. Daarmee leek het kokkelbestand zich weer hersteld te hebben na de extreme zomersterfte van 2018.

In de zomer van 2019 zagen we echter voor het tweede jaar op rij een extreem hoge sterfte, wat wederom heeft geleid tot een bijstelling van het quotum voor de visserij. Omdat er dit jaar geen omvangrijke broedval geweest lijkt te zijn is de verwachting dat we in het voorjaar van 2020 een beduidend lager kokkelbestand aan zullen treffen in de Waddenzee.

In Yerseke wordt momenteel door het NIOZ en Wageningen Marine Research onderzoek gedaan naar de effecten van hoge temperaturen op de overleving en conditie van kokkels. We hopen hieruit meer inzicht te krijgen in de zomersterfte van 2018 en 2019, en voorspellingen te kunnen doen over de toekomst van de kokkel in Nederland onder invloed van klimaatverandering.

Dr. Karin Troost (0317- 487375)
E-mail: Karin.Troost@wur.nl

Dr. Karin Troost