Mosselzaad gedijt op gruizige grond

Algemeen

YERSEKE - In het Regiocentrum Yerseke van Wageningen Marine Research werken onderzoekers en de schelpdier- en visserijsector actief samen aan kennis en innovaties voor duurzaam gebruik van de Delta, kustwateren en de zee: kennis van en voor de regio Zeeland. Hierover is een convenant gesloten tussen wetenschap, bedrijfsleven en regionale publieke organisaties. Het werk beslaat een scala aan onderwerpen, zoals het verbeteren van het kweekrendement van mosselen, off-bottom kweek van oesters, schelpdiersurveys, onderzoek naar biotoxines, en effecten van zandsuppleties op natuurwaarden en (schelpdier)visserij. Deze column zet regelmatig een activiteit van het Regiocentrum in de schijnwerpers. Deze keer is dat mosselzaad op gruizige grond.

Mosselkwekers weten dat de opkweek van mosselzaad en vooral mzi-zaad vaak goede resultaten geeft op gruizige grond. Dat wil zeggen: percelen waar veel dood schelpmateriaal - zoals van kokkel-, scheermes- en mosselschelpen – ligt, waar de mosselen zich aan vast kunnen spinnen met hun byssusdraden. Deze kennis wordt door mosselkwekers ook toegepast door (kokkel)schelpen met mzi-zaad mee te zaaien, overigens met wisselend resultaat. Deze door jarenlange kweekervaring opgedane kennis is voor ons een belangrijk startpunt voor het opzetten van onderzoek. In dit onderzoek proberen we verklaringen te vinden en nieuwe inzichten op te doen waar ook de kweekpraktijk wat aan heeft.

Uit de resultaten in de stroomgoot blijkt dat het meezaaien van dode kokkelschelpen vooral bij de hoge stroomsnelheid van 0,6 meter per seconde voor stabiliteit van het mosselzaad zorgt. Zonder schelpen spoelde 100 procent van de mosselen weg, met schelpen bleef de helft liggen.

Recentelijk is een wetenschappelijk artikel verschenen in het kader van het PROFMOS-project en EFMZV-project INNOPRO, waarin het onderzoek naar de aanwezigheid van dood schelpmateriaal en de invloed daarvan op de overleving van mosselen is gerapporteerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in de stroomgoot van het NIOZ in Yerseke en op een droogvallend mosselperceel. De verhouding was voor alle proeven respectievelijk 1 kilogram kokkelschelpen op 1 kilogram mosselzaad.

De stroomgoot is een lange ovale goot waarin je de stroomsnelheid van het water precies in kan stellen. Je kan dan dus heel goed meten bij welke stroomsnelheden er effecten op gaan treden. Van tevoren hebben we de stroomsnelheden vlak boven de bodem op een aantal mosselpercelen gemeten. Om een idee te krijgen welke stroomsnelheden mosselen op percelen voor hun kiezen krijgen. Deze snelheden waren gemiddeld ongeveer 0,4 meter per seconde en piekten op 0,6 meter per seconde. We hebben vervolgens mosselen in verschillende dichtheden blootgesteld aan deze twee stroomsnelheden, waarbij we bij de helft van de gevallen het mzi-zaad gemengd hebben met kokkelschelpen.

Stabiliteit

Uit de resultaten blijkt dat kokkelschelpen vooral bij de hoge stroomsnelheid van 0,6 meter per seconde voor stabiliteit zorgden. Zonder schelpen spoelde 100 procent van de mosselen weg, met schelpen bleef de helft liggen, zie figuur. We konden ook goed zien dat bij een toenemende dichtheid van de mosselen ook de stabiliteit toeneemt. Naarmate een mosselklomp groter wordt, wordt hij zwaarder en spoelt hij minder makkelijk weg. Dit zien we ook op mosselpercelen na een storm, dan zijn vooral de mosselen op de plekken waar ze wat dikker lagen, blijven liggen.

Praktijkproef op een droogvallend perceel met proefvakken. Op de helft daarvan werd mosselzaad bijgemengd met dood schelpenmateriaal.

Als mosselen zich aan schelpen hechten, wordt het geheel echter ook zwaarder. We hebben daarom bekeken of het vooral deze toename in gewicht is wat voor de verhoogde stabiliteit zorgt. Als we echter voor gewicht corrigeerden, bleken ze nog steeds een stuk moeilijker weg te spoelen bij de aanwezigheid van kokkelschelpen. De schelpen fungeren dus ook als een soort ankertje tussen de mossel en het sediment. Wat ook wel aardig was om te zien, was dat een mosselzaadje vrijwel recht naar beneden dwarrelde als deze boven de stroomgoot losgelaten werd, ook al stroomde het water behoorlijk. Door de vorm van het zaadje had de stroming niet echt grip op het mosseltje.

Praktijk

Na het werk op het lab is getest of de resultaten zich ook naar een perceel laten vertalen. Daarvoor hebben we op een droogvallend perceel kleine proefvakken gemaakt die we met de hand ingezaaid hebben met mosselzaad. Op de helft van de vakken hebben we kokkelschelpen bijgemengd met het mosselzaad. Na vijf weken bleek dat in de vakken zonder dood schelpmateriaal de mosselen zich aan elkaar gingen hechten. Waar wel dood schelpmateriaal aanwezig was, hechtten de mosselen zich aan die kokkelschelpen.

Na vijf weken bleek dat in de vakken zonder dood schelpmateriaal de mosselen zich aan elkaar gingen hechten. Waar wel dood schelpmateriaal aanwezig was, hechtten de mosselen zich aan die kokkelschelpen.

Doordat schelpengruis een stabiel substraat is - het beweegt niet - bleek de hechtingskracht van de mosselen aan de schelpen minimaal twee keer zo groot als in de situatie waar de mosselen zich aan elkaar moesten hechten. Ten tweede bleek dat, doordat de mosselen naar elkaar toe kropen in de vakken zonder meegezaaid schelpmateriaal, de mosselen zich daardoor sterk concentreerden. Dat had tot gevolg dat de dichtheid van de mosselklompjes tweeënhalf  keer zo hoog werd in de vakken zonder kokkelschelpen. Ten slotte bleek dat in de vakken zonder dood schelpmateriaal 36 procent van de mosselen uit het vak verdwenen was, in de vakken met dood schelpmateriaal was dit 12 procent. Omdat we gaas rond de vakken gezet hadden (onder andere als bescherming tegen krabben en vogels), konden we uitrekenen dat 95 procent van dit verlies te wijten was aan wegspoeling. Alle hier beschreven testen zijn uitgevoerd op zanderig substraat en niet op slik.

Kortom, op zanderig substraat zorgt de aanwezigheid van dood schelpmateriaal inderdaad voor een betere verankering van de mosselen, wat vooral effectief is tegen wegspoeling bij hoge stroomsnelheden. Daarnaast verlaagt het de dichtheid van de mosselen en zorgt het voor een betere aanhechting, wat ook nog weleens een beschermend effect zou kunnen hebben tegen krabben- of zeesterrenvraat.


Meer informatie:
Jacob Capelle
Telefoon: +31 6 28577416
E-mail: jacob.capelle@wur.nl