Panoramafoto op de haven van Stellendam voor het Europese GAP2-project over samenwerking tussen wetenschap en visserijpraktijk.
Panoramafoto op de haven van Stellendam voor het Europese GAP2-project over samenwerking tussen wetenschap en visserijpraktijk.

Wat geleerd van twintig jaar onderzoekssamenwerking?

Algemeen

IJMUIDEN – De kottersector, wetenschap en maatschappelijke organisaties werken in onderzoeksprojecten samen aan duurzaam visserijbeheer, zoals innovatie om selectiever te vissen en verbetering van de bestandsschattingen. Over deze onderzoekssamenwerking publiceren de projectpartners in een eigen column in Visserijnieuws. Marloes Kraan (WMR) kijkt terug op 20 jaar OSW – wat hebben we geleerd over hoe we moeten samenwerken?

Aan de start van ons nieuwe platform Onderzoekssamenwerking (OSW) hebben we eerst terug gekeken naar de geschiedenis van onderzoekssamenwerking in Nederland. Immers, we hebben er al twee decennia opzitten aan samenwerking tussen onderzoekers en vissers. Dat is een flinke periode! Nu we in 2018 weer gestart zijn met nieuwe projecten leek het ons nuttig om terug te blikken met de vraag: wat kunnen we leren van al die voorgaande projecten?

Als we teruggaan naar de periode vóór het eerste project, het F-project, zien we dat wetenschap en visserij over het algemeen sterk gescheiden domeinen waren. Het toenmalige RIVO werd door de sector echt ervaren als een ivoren toren. Het F-project ging van start in 2000 om het probleem van verslechterde communicatie tussen sector en onderzoek te verbeteren. Die communicatie was zo slecht, omdat de sector grote moeite had met de sterke bijstellingen in de schattingen van het bestand en de visserijsterfte, met name voor de schol- en kabeljauwbestanden. Bovendien hielden de vissers de onderzoekers verantwoordelijk voor de kwaliteit van het beheer; ze zeiden bijvoorbeeld: ‘De bioloog die rust niet eerder dan dat iedereen van de zee af is’ (interview vissersvoorman, 2012). De bijstellingen kwamen niet overeen met het meer stabiele beeld dat de vissers van de visbestanden hadden op basis van hun vangstsucces.

Het F-project had als doel de situatie te verbeteren. Onderzocht werd of en waar de bestandsschattingen beter konden en of er meer rekening gehouden kon worden met kennis en ervaring uit de visserij. Bovendien werd er in het F-project expliciet gekeken naar communicatie en rolscheiding (wie - vissers, hun vertegenwoordigers, onderzoekers, ambtenaren - heeft welke rol). In alle projecten die we sindsdien samen uitgevoerd hebben is gebleken hoe belangrijk dit is.

Gescheiden rollen

Een veel gemaakte vergissing is dat vissers denken dat biologen de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (TAC) vaststellen. Dat doen de onderzoekers niet, maar dat doet de politiek. Wel geven de onderzoekers advies. Ze geven aan hoeveel vis er in zee zit volgens hun berekeningen. En ze beantwoorden de vraag van de Europese Commissie over hoeveel er dan gevangen zou mogen worden volgens de afgesproken spelregels in het beleid (zie de figuur). Er is dus een verschil tussen onderzoeksresultaten (die zijn neutraal) en het gebruik van deze onderzoeksresultaten om beleid te maken (dat is op basis van politieke afwegingen); het wel of niet toestaan van de puls illustreert dit punt uitstekend. Vissers kunnen onderzoekers dus niet verwijten dat ze ‘maar zoveel mogen vangen’ (dat wordt in Brussel bepaald), wèl mogen ze kritiek hebben op de berekeningen en de informatie op basis waarvan onderzoekers rekenen.

In het F-project werd bijvoorbeeld gewerkt aan de kritiek dat vangstinformatie niet het hele plaatje is. Vissers zeiden ‘We vissen met de handrem: er zit meer vis in zee, maar we mogen het niet vangen’. Doordat vissers samenwerkten met onderzoekers kwamen nu de juiste gegevens boven tafel. Ten tijde van het F-project is het helaas niet gelukt de gegevens in het assessment te krijgen, later lukte dit wel. In onze twintig jaar OSW-geschiedenis hebben we zo meer projecten gehad. Het recent gestarte project ‘Bedrijfssurvey tarbot en griet’ moet betere gegevens boven water halen, om zo de bestandsschattingen te verbeteren.

Communicatie

Dat communicatie belangrijk is in een goede relatie, is een open deur. Dat geldt voor elk huwelijk, en ook voor de relatie tussen onderzoekers en vissers, tussen ngo en visserij, tussen onderzoek en beleid. Toch wordt dit nog wel eens vergeten. We nemen aan dat de ander weet wat we bedoelen, of we weten niet zeker hoe je het nou goed doet. Bijvoorbeeld: in sommige onderzoeksprojecten werken een paar vissers intensief mee. Zij werken mee aan testen op hun schepen. Deze vissers zijn over het algemeen goed geïnformeerd, maar hoe kan de bredere vloot goed op de hoogte gehouden worden? Er kunnen informatiedagen georganiseerd worden, maar vissers zitten doordeweeks op zee en zijn in de weekenden heel druk. Hoe ga je daarmee om?

Een andere uitdaging is dat de tijd van onderzoekers betaald moet worden, dat kost geld. Maar voor de samenwerking is het belangrijk dat onderzoekers zelf nauw kunnen overleggen met de vissers in een project. Die communicatierol over laten nemen door de vissersorganisaties levert misschien een goedkoper project op, maar vermindert direct contact tussen onderzoekers en vissers, terwijl contact wel belangrijk is voor een goede interpretatie van de gegevens. Zo zijn er verschillende dilemma’s waar je bewuste keuzes in moet maken en waarbij je steeds moet evalueren hoe het gaat.

Vertrouwen

Dat directe contact is niet alleen belangrijk voor een juiste interpretatie van onderzoeksgegevens. Vertrouwen in elkaar ontstaat en groeit vaak door elkaar te zien en te spreken, door samen te werken. Zo ontstaat ook begrip voor elkaars rol en waardering voor elkaars kennis.

Toen de sector in 2004 kritiek had op de discardsgegevens van WMR (toen IMARES) en zelf bemonsteringsreizen voor schol en kabeljauw ging uitvoeren, ontstond er tussen WMR en de sector langzaam vertrouwen in deze nieuwe manier van werken. Dat was niet makkelijk. Vissers vroegen zich ook regelmatig af: ‘Worden deze gegevens niet tegen ons gebruikt?’. Maar juist een nauwkeurig beeld van de hoeveelheid discards is belangrijk voor een goede inschatting van hoe groot de visbestanden zijn. Hoe minder goed de schatting, hoe voorzichtiger het vangstadvies is dat de Europese Commissie vraagt. Nieuwe procedures en rekenmethodes werden ontwikkeld, en de sector was bereid monsters te nemen van de discards.

De door de sector verzamelde gegevens werden aan de andere kant ook niet meteen vertrouwd door collega-onderzoekers binnen ICES. Maar die konden in de loop van de tijd overtuigd worden. En nu is de Nederlandse inbreng van discardsgegevens door zelf-bemonstering van de Nederlandse vloot officieel geworden. Zoals een onderzoeker binnen ICES schreef: ‘Wat is beter – dat je heel precies weet dat je er helemaal naast zit (met tien waarnemersreizen om de discards van de hele vloot te schatten) of dat je gegevens ongeveer kloppen (met vissersbemonstering)?’ Dat was een overtuigend argument voor de meeste onderzoekers.

Zo verder...

Ten tijde van het GAP2-project (een EU-project over OSW) bleek hoezeer Nederland vooroploopt in Europa met onderzoekssamenwerking. Vanuit het onderzoek zouden we niet anders meer willen. We zijn er heilig van overtuigd dat die nauwe samenwerking belangrijk is. We hebben een beter beeld van de praktijk op zee, we kunnen kennis en ervaring van vissers beter meenemen in onderzoek en we zijn ervan overtuigd dat onze manier van onderzoek doen er beter van wordt. Uitdagingen zullen blijven bestaan, maar terugkijkend hebben we geleerd eventuele problemen expliciet te bespreken.

En er zijn weer nieuwe ontwikkelingen. Het feit dat de sector eigen wetenschappers in dienst heeft, biedt nieuwe mogelijkheden en daagt ons ook uit het beter te doen. Zo willen we graag net als Martin Pastoors (wetenschapper bij de PFA) onze terugkoppeling naar de vloot versnellen (wetenschap is traag!). Nieuw is ook dat in de huidige projecten de ngo’s ook aan tafel zitten. We juichen dit toe, het brengt veel discussies eerder op tafel en zal hopelijk leiden tot (nog) meer gedragen uitkomsten van onderzoek.

We denken dat de lessen die we geleerd hebben niet alleen nuttig zijn voor onze OSW, maar dat ze ook van belang zijn voor hoe marien onderzoek in het algemeen plaatsvindt. De voordelen van het vroegtijdig betrekken van belanghebbenden bij onderzoek werkt twee kanten op: enerzijds verrijkt praktijkkennis de wetenschappelijke kennis, anderzijds is het belangrijk voor het begrip van en het vertrouwen in wetenschappelijk onderzoek. Dat is nuttig in tijden dat mensen zeggen dat ‘wetenschap ook maar een mening is’.